Перевод: со всех языков на нидерландский

с нидерландского на все языки

С нидерландского на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Нидерландский
Французский

van een wapen

Толкование Перевод

1 unharness

v. openen, los maken (van een band of gordel); afladen, ontladen (van een wapen)

English-Dutch dictionary > unharness
2 einschießen

einschießen

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 schieten 〈 van de melk〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 stuk-, inschieten

2 inschieten 〈 van een wapen〉

3 inschieten ⇒ inslaan 〈 weven〉

4 〈 sport en spel〉 erin schieten ⇒ erin knallen

5 〈 economie〉 inleggen ⇒ inbrengen

6 〈 ambachtelijk〉 inschieten 〈 brood〉

7 〈 boekwezen〉 inschieten ⇒ tussenvoegen

III 〈 wederkerend werkwoord〉

♦voorbeelden:

¶ 〈 figuurlijk〉 sich auf jemanden einschießen • iemand op de korrel nemen, de aanval op iemand openen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > einschießen
3 alimentation

alimentation [aaliemãtaasjõ]

〈v.〉

1 voeding ⇒ (het) voeden

2 〈 techniek〉 voorziening ⇒ toevoer

♦voorbeelden:

1 rayon d'alimentation • levensmiddelenafdeling 〈 in supermarkt〉

2 mécanisme d'alimentation d'une arme • laadmechanisme van een wapen

alimentation en charbon • kolentoevoer

alimentation en électricité • elektriciteitsvoorziening

Dictionnaire français-néerlandais > alimentation
4 mécanisme d'alimentation d'une arme

mécanisme d'alimentation d'une arme

laadmechanisme van een wapen

Dictionnaire français-néerlandais > mécanisme d'alimentation d'une arme
5 Feuergeschwindigkeit

Feuergeschwindigkeit

〈v.〉

1 vuursnelheid 〈 van een wapen〉

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Feuergeschwindigkeit
6 arm

n. arm
--------
v. bewapenen

arm¹

[ a:m]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 arm 〈 van mens, dier; ook figuurlijk〉

2 mouw

3 armleuning

4 afdeling ⇒ tak

5 〈 leger〉 wapen 〈 als afdeling〉

♦voorbeelden:

1   arm in arm • arm in arm, gearmd

     the (long) arm of the law • de sterke arm (der wet)

     at arm's length • op een afstand, op gepaste afstand

     within arm's reach • binnen handbereik

     an arm of the sea/river • een zeearm/rivierarm

     a list as long as your arm • een ellenlange lijst

     she took my arm • zij gaf me een arm

     twist someone's arm • iemands arm omdraaien; 〈 figuurlijk〉forceren, het mes op de keel zetten

     she was just a babe in arms • zij was nog maar een baby

4   an arm of a multinational • een afdeling van een multinational

5   the air force is an important arm of the military forces • de luchtmacht is een belangrijk wapen van de strijdkrachten

¶ 〈 informeel〉 it cost an arm and a leg • het was een rib uit mijn lijf

     〈Brits-Engels; informeel〉 chance one's arm • het erop wagen

→ long long/, open open/, right right/

II 〈 meervoud〉

1 wapenen ⇒ (oorlogs)wapens, bewapening

2 oorlogvoering ⇒ strijd

3 wapen ⇒ blazoen, familiewapen

♦voorbeelden:

1   〈 formeel〉 bear arms • gewapend zijn; onder de wapenen zijn

     lay down (one's) arms • de wapens neerleggen

     present arms • het geweer presenteren

     take up arms • naar de wapens grijpen; onder de wapens komen; 〈 figuurlijk〉 de strijd aanbinden

     under arms • onder de wapenen

2   rise up in arms against • in verzet/het geweer komen tegen

3   bear arms • een familiewapen hebben

¶ be up in arms about/over/against something • verontwaardigd zijn over iets

————————

arm²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zich (be)wapenen 〈 ook figuurlijk〉

♦voorbeelden:

1   those countries are arming again • die landen zijn zich aan het herbewapenen

     you must arm against jealous critics • je moet je tegen jaloerse critici wapenen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (be)wapenen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ uitrusten

2 〈 leger〉 scherp stellen ⇒ afstellen

♦voorbeelden:

1   armed with a lot of information • gewapend met/voorzien van een boel informatie

2   the bomb was armed • de bom was/werd scherp gesteld

English-Dutch dictionary > arm
7 décharger

décharger [deesĵaarzĵee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zaad lozen ⇒ ejaculeren

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 de last afnemen van ⇒ af-, uitladen, lossen ⇒ 〈 wapen〉 ontladen

2 ontlasten 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ verlichten

3 ontslaan ⇒ ontheffen, vrijstellen 〈 van verplichting〉

4 〈 wapen〉 afschieten

♦voorbeelden:

2    〈 juridisch〉 décharger un accusé • een ontlastende getuigenis ten gunste van een beschuldigde afleggen

décharger sa bile, sa rate • zijn gal uitstorten

décharger son coeur • zijn hart luchten

décharger sa colère sur qn. • zijn woede op iemand botvieren

3    décharger qn. d' une dette • iemand een schuld kwijtschelden

III se décharger 〈 wederkerend werkwoord〉

1 leeglopen 〈m.b.t. batterij, accu〉

♦voorbeelden:

¶    se décharger de qc. sur qn. • iets aan iemand overlaten

v

1) verschieten [kleur]

2) zaad lozen

3) afladen, lossen

4) ontladen [wapen]

5) afschieten [wapen]

6) ontlasten, verlichten

7) vrijstellen [verplichting]

8) vrijpleiten [juridisch]

Dictionnaire français-néerlandais > décharger
8 retourner

retourner [rətoernee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 terugkeren ⇒ teruggaan

2 weer gaan ⇒ opnieuw gaan

3 terugvallen (aan)

♦voorbeelden:

1    retourner à son travail • weer beginnen te werken

retourner à son propos • de draad (van een verhaal) hervatten

retourner sur • terugkomen op

¶    〈 onpersoonlijk〉 savoir de quoi il retourne • weten waar het om gaat

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 omkeren ⇒ omdraaien

2 van mening, houding doen veranderen

3 〈 informeel〉 van streek brengen ⇒ zeer aangrijpen

4 richten 〈 wapen〉

5 terugsturen

♦voorbeelden:

1    〈 sport en spel〉 il retourne coeur • harten is troef

retourner la salade • de sla omroeren

retourner la terre • de grond omspitten

retourner la tête • omkijken

retourner un vêtement • een kledingstuk keren

tourner et retourner un projet • een plan van alle kanten bekijken

  → veste

5    retourner une remarque à qn. • iemand ad rem antwoorden

III se retourner 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich omkeren

2 omkijken

3 zich eruit draaien ⇒ zich weten te helpen

4 〈+ vers〉 zich wenden (tot)

♦voorbeelden:

1    la voiture s'est retournée • de auto is over de kop geslagen

s'en retourner • terugkeren

s'en retourner comme on est venu • onverrichter zake vertrekken

se retourner sur le dos • zich op zijn rug draaien

¶    laisse-moi le temps de me retourner • laat me nou even op verhaal komen

se retourner contre • zich keren tegen

  → crêpe

1. v
1) terugkeren

2) weer gaan

3) terugkomen (op)

4) weer toevallen (aan)

5) omdraaien

6) van mening doen veranderen

7) van streek brengen

8) richten [wapen]

9) terugsturen
2. se retourner
v

1) zich omkeren

2) omkijken

3) zich weten te helpen

4) zich wenden (tot)

Dictionnaire français-néerlandais > retourner
9 level

adj. vlak; gelijk; gebalanceerd; vertikaal; gelijkmatig
--------
n. hoogte; niveau; klasse; oppervlakte; vlak; peil (waterpeil)
--------
v. afvlakken, glad maken; gelijkheid brengen; vergelijken; vernietigen, aan de grond gelijk maken

level¹

[ levl]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 ook als 2e lid van samenstellingen〉 peil ⇒ niveau, hoogte; 〈 bij uitbreiding〉 natuurlijke/juiste peil/plaats

2 vlak ⇒ (vlak) oppervlak; 〈 bij uitbreiding〉 vlakte, vlak land

3 horizontaal ⇒ waterpas(se) lijn/vlak

4 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 waterpas

5 〈 techniek, technologie〉 waterpas(instrument) ⇒ landmeterswaterpas

6 〈 techniek, technologie〉 hoogteverschilmeter

♦voorbeelden:

1   level of achievement/production • prestatie/productiepeil

     on a level of equality • op voet van gelijkheid

     find one's level • zijn plaats vinden

     on a level with • op gelijke hoogte met; 〈 figuurlijk〉 op gelijke voet met

¶ 〈 informeel〉 on the level • rechtdoorzee; bonafide; goudeerlijk

→ A level A level/, O level O level/

II 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; vaak als 2e lid van samenstellingen〉

1 niveau

♦voorbeelden:

1   at ministerial level • op ministerieel niveau

————————

level²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 waterpas ⇒ horizontaal

2 vlak ⇒ egaal, (zonder on)effen(heden); 〈 bij uitbreiding〉 precies tot de rand

3 (op) gelijk(e hoogte) ⇒ even hoog/ver

4 gelijkmatig ⇒ evenwichtig, regelmatig

5 beraden ⇒ bedaard, kalm

6 gelijkwaardig ⇒ op gelijke voet

7 strak 〈 van blik〉 ⇒ doordringend

♦voorbeelden:

2   level teaspoon • afgestreken theelepel

3   〈 Brits-Engels〉 level crossing • gelijkvloerse kruising, overweg

     draw level with • op gelijke hoogte komen met

4   in a level voice • zonder stemverheffing

5   keep a level head • zijn verstand erbij houden

7   give someone a level look • iemand strak aankijken

¶ 〈 informeel〉 (do) one's level best • zijn uiterste best (doen)

————————

level³

〈 levelled〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 gelijkheid brengen

2 een niveau bereiken

♦voorbeelden:

¶ level with someone on something • (eerlijk) voor iets uitkomen tegen iemand

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 (horizontaal) richten ⇒ aanleggen; 〈 bij uitbreiding〉 afvuren, uitbrengen 〈kritiek e.d.〉

♦voorbeelden:

1   level a charge against/at someone • een beschuldiging tegen iemand uitbrengen

     level (a weapon) at someone • (een wapen) op iemand richten

¶ level off • gelijk/vlak maken/worden

     level off/out • (zich) (op een bepaald niveau) stabiliseren; zijn (maatschappelijke) plafond bereiken

     level out • gelijk/vlak maken/worden; onderscheid/verschillen wegnemen (bij/tussen)

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 egaliseren ⇒ effenen

2 nivelleren ⇒ op gelijk niveau brengen; 〈 in het bijzonder〉 opheffen 〈 onderscheid〉

3 slopen ⇒ met de grond gelijk maken

4 vloeren ⇒ tegen de grond slaan

♦voorbeelden:

2   level down • tot hetzelfde niveau omlaag brengen

     level up • tot hetzelfde niveau omhoog brengen

————————

level⁴

〈 bijwoord〉

1 vlak ⇒ horizontaal, waterpas

English-Dutch dictionary > level
10 charge

charge [sĵaarzĵ]

〈v.〉

1 last ⇒ vracht, lading

2 lading ⇒ (het) laden, (het) vullen

3 〈 figuurlijk〉 last ⇒ belasting, verplichting

4 opdracht ⇒ last, taak

5 ambt ⇒ waardigheid

6 aanklacht ⇒ beschuldiging, bezwarende feiten

7 overdrijving ⇒ karikatuur

8 charge ⇒ aanval, bestorming

9 (explosieve) lading 〈 van wapen〉

10 〈 informeel〉 drug ⇒ 〈 sport en spel〉 doping

♦voorbeelden:

1    charge affective • affectieve lading

charge utile d'un véhicule • nuttig laadvermogen van een voertuig

rompre charge • een vracht lossen

2    courant de charge • oplaadstroom

3    charges de l'état • staatsuitgaven en staatsschulden

charge de travail • werkdruk

charge foncière • grondbelasting

charges sociales • sociale lasten

avoir charge d'âmes • verantwoordelijk zijn voor het zielenheil van (enkele) personen

avoir la charge de qn. • de verantwoordelijkheid voor iemand dragen

être à charge à qn. • iemand tot last zijn

être à la charge de qn. • van iemand afhankelijk zijn

à la charge de la collectivité • ten laste van de gemeenschap

avoir qn. à charge • voor iemand moeten zorgen

les frais sont à sa charge • de kosten zijn voor zijn rekening

prendre qn. en charge • de zorg voor iemand op zich nemen

4    prendre qc. en charge • zich met iets belasten

6    témoin à charge • getuige à charge

8    battre la charge • het sein tot de aanval geven

revenir à la charge • hernieuwde pogingen ondernemen

¶    à charge de revanche • op voorwaarde van gelijke tegenprestatie

f

1) last, lading

2) last, verplichting

3) opdracht

4) ambt

5) aanklacht

6) aanval, bestorming

7) overdrijving

8) (explosieve) lading

9) doping

Dictionnaire français-néerlandais > charge
11 chargé

charge [sĵaarzĵ]

〈v.〉

1 last ⇒ vracht, lading

2 lading ⇒ (het) laden, (het) vullen

3 〈 figuurlijk〉 last ⇒ belasting, verplichting

4 opdracht ⇒ last, taak

5 ambt ⇒ waardigheid

6 aanklacht ⇒ beschuldiging, bezwarende feiten

7 overdrijving ⇒ karikatuur

8 charge ⇒ aanval, bestorming

9 (explosieve) lading 〈 van wapen〉

10 〈 informeel〉 drug ⇒ 〈 sport en spel〉 doping

♦voorbeelden:

1    charge affective • affectieve lading

charge utile d'un véhicule • nuttig laadvermogen van een voertuig

rompre charge • een vracht lossen

2    courant de charge • oplaadstroom

3    charges de l'état • staatsuitgaven en staatsschulden

charge de travail • werkdruk

charge foncière • grondbelasting

charges sociales • sociale lasten

avoir charge d'âmes • verantwoordelijk zijn voor het zielenheil van (enkele) personen

avoir la charge de qn. • de verantwoordelijkheid voor iemand dragen

être à charge à qn. • iemand tot last zijn

être à la charge de qn. • van iemand afhankelijk zijn

à la charge de la collectivité • ten laste van de gemeenschap

avoir qn. à charge • voor iemand moeten zorgen

les frais sont à sa charge • de kosten zijn voor zijn rekening

prendre qn. en charge • de zorg voor iemand op zich nemen

4    prendre qc. en charge • zich met iets belasten

6    témoin à charge • getuige à charge

8    battre la charge • het sein tot de aanval geven

revenir à la charge • hernieuwde pogingen ondernemen

¶    à charge de revanche • op voorwaarde van gelijke tegenprestatie

adj

1) belast, beladen

2) overladen, vol (met)

3) aangetekend [brief]

Dictionnaire français-néerlandais > chargé
12 armature

n. hard omhulsel, schelp, dop, schaal, schulp, rugschild (ook in de biologie); armatuur (van een elektrische motor)

armature

[ a:mətsjə]

1 armatuur ⇒ (be)wapening, versterking 〈 van constructie〉

2 wapentooi ⇒ wapen(rusting)

3 armatuur 〈 van een magneet〉

English-Dutch dictionary > armature
13 port

n. haven; havenstad; erkant (van een schip of vliegtuig); (in computers) poort, uitgang; een poort voor het verbinden van externe onderdelen met de computer
--------
n. port, port-wijn (soort zoete rode wijn)
--------
v. (in scheepvaart:) naar bakboort draaien; in de draaghouding houden (wapen)

port¹

[ po:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 haven ⇒ havenstad; 〈 figuurlijk〉 veilige haven, toevluchtsoord

2 〈 scheepvaart〉 laadpoort

3 bakboord

4 port(wijn)

5 〈 verkorting〉[porthole]

♦voorbeelden:

1 port of call • aanloophaven; plaats die men aandoet op reis

port of entry • invoerhaven

¶ any port in a storm • nood breekt wet(ten)

→ free free/

————————

port²

〈 werkwoord〉

♦voorbeelden:

¶ port arms! • presenteer het geweer!

English-Dutch dictionary > port
14 Landeswappen

Landeswappen

〈o.〉

1 nationaal wapen

2 wapen van een deelstaat

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Landeswappen
15 malodorant

adj. slechte reuk hebbend, stinkt, met slechte geur
--------
n. slechte geur; wapen dat gebruikt maar van een walgelijke geur om vijand in verwarring te brengen

English-Dutch dictionary > malodorant
16 fire arm

wapen waarvan een projectiel is afgeschoten door middel van buskruit (zoals pistool, geweer)

English-Dutch dictionary > fire arm
17 draw

n. attractie, trekking; (uit)verloting; gelijk spel, remise
--------
v. tekenen; trekken; opnemen; trekken (v.e. pistool)

draw¹

[ dro:] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 trek ⇒ het trekken

2 〈 Amerikaans-Engels〉 trekje ⇒ haal 〈 bij het roken〉

3 aantrekkingskracht ⇒ attractie, trekpleister

4 〈 loterij〉 trekking ⇒ (uit/ver)loting

5 gelijkspel ⇒ remise

6 getrokken kaart ⇒ getrokken lot

♦voorbeelden:

1   he is quick on the draw • hij kan snel zijn revolver trekken; 〈 figuurlijk〉 hij reageert snel

————————

draw²

〈drew [droe:], drawn [dro:n]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 komen ⇒ gaan

2 aantrekkingskracht uitoefenen ⇒ publiek trekken

3 〈 sport, spel〉 gelijkspelen ⇒ in gelijkspel eindigen, remise maken

4 trekken 〈 in het bijzonder van thee〉

♦voorbeelden:

1   draw to an end/a close • ten einde lopen

     draw level • gelijk komen 〈 in race〉

     draw near • naderen, dichterbij komen

     draw off • (zich) terugtrekken, weggaan

     he drew alongside the bus • hij ging naast de bus rijden

2   the play was drawing well • het stuk liep goed

→ draw apart draw apart/, draw away draw away/, draw back draw back/, draw in draw in/, draw on draw on/, draw out draw out/, draw up draw up/

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 trekken ⇒ slepen; spannen 〈 boog〉; te voorschijn halen 〈 wapen〉; dichtdoen 〈 gordijn〉

2 tekenen ⇒ schetsen

3 loten ⇒ door loting verkrijgen

4 putten 〈 ook figuurlijk〉

♦voorbeelden:

1   draw the blinds • de jaloezieën neerlaten

     the chimney doesn't draw • de schoorsteen trekt niet

     draw one's sword against • ten strijde trekken tegen

     draw along • voorttrekken

     draw aside • opzij trekken, apart nemen

     draw back the curtains • de gordijnen opentrekken/doen

     draw down • naar beneden trekken; 〈 figuurlijk〉teweegbrengen, uitlokken

     draw off • uittrekken, afdoen

     draw together • samentrekken, nader tot elkaar komen

     draw someone into a conversation • iemand in een gesprek betrekken

2   draw a circle • een cirkel trekken/beschrijven

     〈 figuurlijk〉 one has to draw the line somewhere • je moet ergens een grens trekken

3   let us draw for it • laten we erom loten

4   draw consolation from • troost putten uit

     draw inspiration from • inspiratie opdoen uit

     draw on/upon • een beroep doen op, putten uit, gebruik maken van

     I'll have to draw upon my savings • ik zal mijn spaargeld moeten aanspreken

¶ draw a conclusion • een conclusie trekken

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (aan)trekken ⇒ (aan)lokken

2 (in)halen

3 ertoe brengen ⇒ overhalen

4 (te voorschijn) halen ⇒ uittrekken; 〈 figuurlijk〉 ontlokken; naar buiten brengen/halen; (af)tappen 〈bier enz.〉

5 van de ingewanden ontdoen ⇒ ontweien, schoonmaken

6 opstellen 〈 tekst〉 ⇒ opmaken, formuleren, uitschrijven 〈 cheque〉

7 trekken 〈 geld, loon〉 ⇒ opnemen, ontvangen

8 〈 geldwezen〉 opbrengen

9 〈 sport, spel〉 in gelijkspel doen eindigen

10 〈 sport〉een bepaald(e) richting/effect geven aan 〈 de bal〉 ⇒ 〈 biljart〉 trekken; 〈 cricket, golf〉 (te veel) naar s slaan 〈 van rechtshandige〉; (te veel) naar rechts slaan 〈 van shandige〉

♦voorbeelden:

1   draw attention to • de aandacht vestigen op

2   draw a deep breath • diep inademen, diep ademhalen

4   draw blood • bloed doen vloeien; 〈 figuurlijk〉 iemand gevoelig raken

     his story drew tears • zijn verhaal maakte de ogen vochtig

     he refused to be drawn • hij liet zich niet uit zijn tent lokken

     draw forth • te voorschijn halen

7   draw one's salary regularly • regelmatig zijn salaris ontvangen

     she drew all her savings from her account • zij nam al haar spaargeld op (van haar rekening)

8   capital drawing interest • rentedragend kapitaal

9   the game is drawn • het is gelijkspel; 〈 schaakspel, damspel〉 de partij is remise

¶ draw off • afleiden 〈 aandacht〉; weglokken; aftappen

→ draw on draw on/, draw out draw out/, draw up draw up/

English-Dutch dictionary > draw
18 arme

arme [aarm]

〈v.〉

1 wapen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ geweer

2 legeronderdeel ⇒ wapen

3 strijd ⇒ oorlog

4 〈meervoud; formeel〉 krijgsdienst

5 〈 meervoud〉 schermkunst

6 〈 meervoud〉 wapen ⇒ schild, blazoen

♦voorbeelden:

1    arme de destruction massive • massavernietigingswapen

armes à feu • vuurwapens

armes de guerre • oorlogstuig

arme à répétition • (semi-)automatisch wapen

armes à tir automatique • automatische wapens

arme à double tranchant • wapen, middel dat zich tegen iemand kan keren

arme atomique, nucléaire • atoom-, kernwapen

arme blanche • steekwapen

déposer, rendre les armes • zich overgeven

être sous les armes • onder de wapenen zijn

〈 informeel〉 passer l'arme à gauche • het hoekje omgaan

passer par les armes • fusilleren

prendre les armes • naar de wapens grijpen

présenter l'arme • het geweer presenteren

tourner les armes contre qn. • zich keren tegen een voormalig bondgenoot

aux armes • te wapen

avec armes et bagages • met z'n hele hebben en houden

se rendre avec armes et bagages • zich onvoorwaardelijk overgeven

être en armes • gewapend zijn

par les armes • met geweld

3    fait d'armes • wapenfeit

4    compagnons, frères d'armes • wapenbroeders

faire ses premières armes • zijn eerste veldtocht maken; 〈 figuurlijk〉 zijn eerste proeve van bekwaamheid afleggen

5    maître d'armes • schermmeester

salle d'armes • schermlokaal

tirer les, des armes • schermen

6    les armes d'une famille • het familiewapen

1. f
1) wapen, geweer

2) legeronderdeel

3) strijd, oorlog
2. armes
f pl

1) krijgsdienst

2) schermsport

3) schild, blazoen

Dictionnaire français-néerlandais > arme
19 armé

arme [aarm]

〈v.〉

1 wapen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ geweer

2 legeronderdeel ⇒ wapen

3 strijd ⇒ oorlog

4 〈meervoud; formeel〉 krijgsdienst

5 〈 meervoud〉 schermkunst

6 〈 meervoud〉 wapen ⇒ schild, blazoen

♦voorbeelden:

1    arme de destruction massive • massavernietigingswapen

armes à feu • vuurwapens

armes de guerre • oorlogstuig

arme à répétition • (semi-)automatisch wapen

armes à tir automatique • automatische wapens

arme à double tranchant • wapen, middel dat zich tegen iemand kan keren

arme atomique, nucléaire • atoom-, kernwapen

arme blanche • steekwapen

déposer, rendre les armes • zich overgeven

être sous les armes • onder de wapenen zijn

〈 informeel〉 passer l'arme à gauche • het hoekje omgaan

passer par les armes • fusilleren

prendre les armes • naar de wapens grijpen

présenter l'arme • het geweer presenteren

tourner les armes contre qn. • zich keren tegen een voormalig bondgenoot

aux armes • te wapen

avec armes et bagages • met z'n hele hebben en houden

se rendre avec armes et bagages • zich onvoorwaardelijk overgeven

être en armes • gewapend zijn

par les armes • met geweld

3    fait d'armes • wapenfeit

4    compagnons, frères d'armes • wapenbroeders

faire ses premières armes • zijn eerste veldtocht maken; 〈 figuurlijk〉 zijn eerste proeve van bekwaamheid afleggen

5    maître d'armes • schermmeester

salle d'armes • schermlokaal

tirer les, des armes • schermen

6    les armes d'une famille • het familiewapen

adj

1) gewapend

2) uitgerust (met)

Dictionnaire français-néerlandais > armé
20 shoot

n. schoot, scheut; schietwedstrijd; jachtpartij; schietpartij; fotosessie; de hele zooi
--------
v. schieten; jagen; laten uitschieten; filmen; laten vallen op; uitzenden; zenden; snel voorbijgaan

shoot¹

[ sjoe:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 (jonge) spruit ⇒ loot, scheut

2 schietoefening ⇒ schietwedstrijd

3 jacht(partij)

4 jachtgebied

5 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉 lancering 〈van raket e.d.〉

————————

shoot²

〈 shot, shot [ sjot]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 snel bewegen ⇒ (voort/weg)schieten; 〈 in het bijzonder〉 schuiven 〈 van grendel〉

2 schieten 〈 met wapen〉

3 afgaan 〈 van wapen〉

4 steken 〈 van pijn, wond〉

5 uitlopen ⇒ ontspruiten

6 〈 sport〉 (op doel) schieten

7 plaatjes schieten ⇒ foto's nemen, filmen

♦voorbeelden:

1   shoot ahead • vooruitschieten

2   shoot at/for • schieten op; 〈in het bijzonder Amerikaans-Engels; informeel, ook figuurlijk〉 (zich) richten op

4   the pain shot through/up his arm • een stekende pijn ging door zijn arm

¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 shoot ! • zeg op!, zeg het maar!

→ shoot out shoot out/, shoot up shoot up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (af)schieten 〈 kogel, pijl enz.〉 ⇒ afvuren 〈ook figuurlijk; vragen e.d.〉

2 neerschieten ⇒ doodschieten; 〈 in het bijzonder〉 fusilleren

3 jagen (op) ⇒ afjagen 〈 terrein〉

4 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ schuiven 〈 grendel〉; 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 spuiten 〈 drugs〉

5 (naar doel) schieten 〈 bal〉 ⇒ schieten

6 snel passeren ⇒ snel onderdoor varen 〈 brug〉; snel varen over 〈 stroomversnelling〉

7 schieten 〈 plaatjes〉 ⇒ opnemen 〈 film〉

8 〈 Amerikaans-Engels〉 spelen 〈biljart e.d.〉

♦voorbeelden:

1   shoot away • verschieten 〈 munitie〉; eraf schieten 〈 ledemaat〉

     shoot down • neerschieten; 〈 figuurlijk〉 afkeuren

     shoot off • afschieten, afsteken 〈 vuurwerk〉; afvuren 〈 geweer〉; 〈 slang〉spuiten, ejaculeren

2   〈 figuurlijk〉 I'll be shot if • ik mag doodvallen als

→ shoot out shoot out/, shoot up shoot up/

English-Dutch dictionary > shoot

Страницы

См. также в других словарях:

Johannes le Francq van Berkhey — (auch: Joannes le Franc van Berkhey; * 23. Januar 1729 in Leiden; † 13. März 1812 ebenda) war ein niederländischer Naturforscher, Dichter und Maler. I … Deutsch Wikipedia
Kingdom of the Netherlands — For the country called Netherlands within the Kingdom, see Netherlands. Kingdom of the Netherlands Koninkrijk der Nederlanden (Dutch) Keninkryk fan de Nederlannen (West Frisian) … Wikipedia
Efteling — 51° 38′ 59″ N 5° 02′ 37″ E / 51.6496416666667, 5.04361388888889 … Wikipédia en Français
Flemish people — Infobox Ethnic group group=Flemings (Vlamingen) caption= poptime=6,550,000 (2006 estimate) region1=flag|Belgium pop1=6,230,000 ref1= cite web title=Structuur van de bevolking België / Brussels Hoofdstedelijk Gewest / Vlaams Gewest / Waals Gewest… … Wikipedia
Regent von Amsterdam — Das Wappen von Amsterdam, welches die während der Amtszeit von Andries Boelens durch Maximilian I. verliehene Kaiserkrone des Heiligen Römischen Reiches an die Stadt beinhaltet. Regent von Amsterdam bezeichnet im erweiterten Sinne die Mehrzahl… … Deutsch Wikipedia
Delft — Gemeinde Delft Flagge Wappen Provinz … Deutsch Wikipedia
Frederik H. Kreuger — Die Tabakfabrik He … Deutsch Wikipedia
Héraldique ecclésiastique — Le droit héraldique de l Église catholique romaine est fondé sur l ordre hiérarchique de sa constitution. Tandis que le droit d état de la noblesse, à l origine des armoiries, était subordonné à l exercice du métier des armes et à la naissance,… … Wikipédia en Français
Netherlands — This article is about the country within the Kingdom of the Netherlands. For other uses, see Netherlands (disambiguation). Netherlands Nederland … Wikipedia
Frederik H. Kreuger — Infobox Scientist name = PAGENAME box width = image width =150px caption = PAGENAME birth date = May 14, 1928 birth place = Amsterdam death date = death place = residence = citizenship = nationality = ethnicity = field = work institutions = alma… … Wikipedia
Coat of arms of Amsterdam — The coat of arms of Amsterdam The coat of arms of Amsterdam is the official symbol of the city of Amsterdam. It consists of a red shield and a black pale with three silver Saint Andrew s Crosses, the Imperial Crown of Austria, two golden lions,… … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

van een wapen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

van een wapen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: